NJV symposium “Nieuw licht op Edo”

//

ingrid

“NIEUW LICHT OP EDO”:
RECENTE ONTWIKKELINGEN IN DE STUDIE VAN JAPAN IN DE EDO-TIJD

Datum: vrijdag 9 juni 2023
Locatie: grote zaal, Museum van Volkenkunde, Steenstraat 1, Leiden

Tijdens de periode van 250 jaar vrede waarin Japan vanuit Edo bestuurd werd door de Shogun, vond er een grote uitbreiding van de bevolking plaats, van ruim 10 miljoen naar bijna 30 miljoen, die gepaard ging met een monetarisering van de economie en een proces van urbanisatie. Deze processen leidden op hun beurt tot levendige culturele en intellectuele activiteiten op allerlei gebied. Schilder- en prentkunst bloeiden. Professionals en amateurs wijdden zich aan de poëzie. Drukkunst en het proza namen een hoge vlucht. Er werden scholen gesticht voor het onderwijs in alles waar een markt voor was, van Klassiek Chinees en Confucianisme, geneeskunde en botanie, tot het drinken van thee en het ruiken van wierook.
In de afgelopen decennia hebben Leidse geleerden deze ontwikkelingen bestudeerd. In dit symposium zal een aantal van hen verslag doen van de resultaten van hun onderzoek op enkele van deze gebieden: beeldende kunst eerst, poëzie laatst, en tussenin de Jezuïeten en hun Vocabulario, en het einde van het bewind van de Shogun.
De sprekers zijn mijn collegae geweest of zijn bij mij gepromoveerd. Ik dank hen voor de bereidwilligheid waarmee zij aan dit evenement hun medewerking hebben willen verlenen.
W.J. Boot

Programma
13:30 – 14:00 ontvangst
14:00 – 15:30 eerste reeks lezingen
15:30 – 15:45 pauze
15:45 – 17:15 tweede reeks lezingen
17:15 – 18:30 borrel

* Het symposium en de borrel na afloop zijn toegankelijk voor leden en niet-leden
* Deelname aan het symposium, koffie/thee en het eerste drankje tijdens de borrel zijn gratis.
* Aanmelding verplicht: klik hier

Lezingen

Moderator: Prof. Dr Wim Boot

Lezingen:
– (14:00) Prof Dr Willem van Gulik: ‘Koning, Keizer, Admiraal…’
Toelichting: Een speurtocht achter de schermen van prestatie en contra-prestatie in de Nederlands-Japanse betrekkingen tijdens de late Edo periode. “Ook hiermee denk ik iets nieuws te kunnen vertellen, zonder nader uitleg in een synopsis omwille van de verrassing en om de nieuwsgierigheid te prikkelen.”

– (14:30) Prof. Dr Matthi Forrer: “De Bloei van de Etskunst in Japan dankzij Nederlandse Bronnen.”
Synopsis: Het is ontegenzeglijk een mijlpaal wanneer de overtuigde Hollandoloog Shiba Kōkan (1747-1818) in de negende maand van 1783 volgens de aanwijzingen van Egbert Buys in zijn Nieuw en volkomen woordenboek van konsten en weetenschappen, bevattende alle de takken der nuttige kennis (10 Vols., Amsterdam: S.J. Baalde, 1769-1778) de eerste Japanse ets vervaardigt – een afbeelding van de Mimeguri schrijn in Edo. Maar al spoedig zien we meer en andere talenten, zoals Aōdō Denzen (1747/48-1822), die de bescherming van Matsudaira Sadanobu geniet, en leerlingen van Hokusai zoals Maki Bokusen (1736-1824), Yasuda Raishū Sadakichi (act 1820s-50s), en Takai Kōzan (1806-1883). Alles leuk en aardig, maar in de latere jaren van de Edo-tijd zijn het, in Kyoto, Inoe Kyūkō (act 1818-54) en Matsuda Rokuzan (1837-1903) en, in Osaka, Matsumoto Yasuoki (1786-1867) en Okada Shuntōsai (act 1844-1861) die etsen van talloze beroemde plaatsen tot een grote en succesvolle industrie weten te maken en daarmee ook zeker op de vraag van een opkomend toerisme wisten in te spelen.

– (15:00) Dr. Jeroen Lamers (per ZOOM, uit Seoul): “Met behulp van enkele lokalen die de taal goed beheersen.”
Synopsis: In deze presentatie zal ik proberen nader licht te werpen op de biculturele samenstelling van het redactionele team dat de bezorging van het eerste (en beste) woordenboek van de Japanse taal voor zijn rekening heeft genomen: de Vocabulario de lingoa de Iapam (1603-1604). Tot op heden kan geen van de bezorgers met zekerheid worden geïdentificeerd. Wat wel aannemelijk kan worden gemaakt, althans in de ogen van de spreker, is, dat een of meerdere hooggeletterde Japanners een bepalende bijdrage moeten hebben geleverd aan de inhoud en kwaliteit van dit monumentale woordenboek. Er zal tevens worden ingegaan op wat de aannemelijkheid van deze Japanse inbreng impliceert voor het vertaal- en bewerkingsproject waar de spreker zijn vrije tijd aan besteedt.

(15:30) PAUZE

– (15:45) Dr. Anna Beerens: “Kyūji Shimonroku – het interview als egodocument.”
Synopsis: In het najaar van 1890 nam een groep historici, onder wie Shigeno Yasutsugu, de oprichter van de afdeling Nationale Geschiedenis van de Keizerlijke Universiteit in Tokyo, het initiatief om voormalige werknemers van het Tokugawa shogunaat te interviewen. Ten minste elf van deze interviews zijn verschenen in het tijdschrift van het Historisch Genootschap onder de titel Kyūji shimonroku 旧事諮問録 (‘Verslag van Onderzoek naar Voorbije Zaken’). Hoewel het de onderzoeksgroep vooral te doen was om het opvullen van lacunes in institutioneel-historische kennis, brak onvermijdelijk op allerlei momenten het persoonlijke verhaal van de geïnterviewden door. Deze lezing wil enkele van die momenten voor het voetlicht brengen.

– (16:15) Prof. Dr Henk Akkermans: “Bashō: van barok tot modern in tien jaar.”
Synopsis: Ons beeld van Matsuo Bashō (1644-1694) als haiku-dichter is sterk veranderd de afgelopen jaren. Het beeld wat we hadden, was dat van de zwervende zen-priester annex haiku-dichter, eenzaam op reis en in voortdurende dialoog met klassieken als de Genji- en Heike-monogatari. Dat komt vooral door zijn prachtige proza-poëzie (haibun) project Oku no hosomichi (“De weg naar de binnenlanden”). Dat beeld van Bashō klopt, maar er zijn veel meer beelden die ook kloppen. Zo is wat minder bekend, maar niet onbekend, dat Bashō zich niet zag als solistische haiku-dichter (het woord moest nog bedacht worden in zijn tijd), maar als meester van het kettinggedicht, de renga. En dichten deed hij niet alleen, maar juist met een hele groep volgelingen, met wie hij dan ook deze renga dichtte. In zijn bekendste poëzieproject, Sarumino, is maar een klein deel van de verzen van zijn hand; de meeste komen van zijn volgelingen. Nog minder bekend is dat zijn veelvuldig verwijzen naar klassieke voorbeelden, zoals onze Europese traditie dat ook kent in de barok, bijvoorbeeld in de opera, slechts een fase in zijn artistieke scheppingen vertegenwoordigt. In de laatste jaren van zijn leven wees Bashō al het wapengekletter en de betraande mouwen van hofedelen juist af en koos hij nadrukkelijk voor poëzie ingebed in het hier en nu, in het dagelijkse leven van boeren en burgers. Karumi, “lichtheid,” noemde hij dit stijlprincipe, en hij schoot hiermee in tien jaar van de barokopera door naar de opera verismo à la Pucini. Het ging velen van zijn tijdgenoten te snel, en leidde soms tot controverses met zijn voormalige volgelingen. Anderzijds plaatst het zijn latere werk direct naast dat van haiku-dichters van later eeuwen, b.v. Yosano Buson (1716-1783). Het is “modern” werk, geschreven aan het eind van de zeventiende eeuw.

– (16:45) Prof. Dr Ivo Smits: “‘Hiero daaro wat bootjes’: Haikai-verzen van een Nederlandse dichter in vroeg-negentiende-eeuws Japan.”
Synopsis: Het is niet onbekend dat Hendrik Doeff (1777-1835) de eerste Nederlander was die in het Japans haikai-verzen schreef. Echt weinig bekend daarentegen is de context waarin hij begin negentiende eeuw zijn gedichten produceerde. Deze voordracht zal ingaan op zowel Doeffs gedwongen bijna negentienjarig verblijf in Japan als vroegmoderne provinciale haikai-kringen en hun publicaties. Deze inzichten zullen aantonen dat Doeffs gedichten des te opmerkelijker zijn door hun relatie met een Japanse literaire scène

Nederlands-Japanse Vereniging
Secretariaat
Noordwal 56
2513EC Den Haag

Lidmaatschap